De BVm. Ruim kostuum, strak pakkie of de nieuwe kleren van de keizer?

Reactie op de internetconsultatie rond de besloten vennootschap met een maatschappelijk doel. Klik hier voor de pdf-versie met voetnoten.


Over nut en noodzaak van een aparte rechtsvorm voor sociale ondernemingen wordt al jarenlang gediscussieerd. Het is lovenswaardig dat nu, met de BVm, uiteindelijk de stap richting wetgeving wordt gezet. Met zoveel stemmen en zoveel meningen als zich in de afgelopen jaren in het debat hebben gemengd, zou op elk voorstel wel het nodige af te dingen zijn geweest. Dat geldt dus ook voor de contourschets voor de wet waarmee de BVm moet worden geregeld. Hoewel er ongetwijfeld heel wat uitgebreide en gedetailleerde reacties binnenkomen bij de internetconsultatie, wil ik me beperken tot een paar, wat algemenere opmerkingen bij de uiteindelijke bedoeling van de wettelijke regeling voor de BVm.  

1. Wat wordt er eigenlijk erkend? 

De aanzet tot de regeling laat er geen misverstand over bestaan waarvoor de BVm bedoeld is, namelijk om sociale ondernemingen de mogelijkheid te geven “om een betere gemeenschappelijke (h)erkenning in het maatschappelijk verkeer te verkrijgen.” Bij eerste lezing oogt dat helaas als een wat tandeloos aftreksel van een veel scherper voortraject waarin allerlei partijen zich soms jarenlang hard hebben gemaakt voor een aparte rechtsvorm en voor allerlei fiscale of andere maatregelen om de positie van sociale ondernemingen te versterken. Die zitten, om uiteenlopende redenen, niet in de huidige aanzet, maar daarmee is het zwaartepunt wel sterk komen te liggen bij het gemis aan herkenbaarheid en erkenning dat een groot aantal sociale ondernemingen ervaart. De essentie daarvan is dat andere partijen (leveranciers, zakelijke afnemers, financiers, consumenten) onvoldoende in staat zouden zijn om goed te beoordelen of ze te maken hebben met een onderneming die “het bereiken van maatschappelijke impact voorop moet stellen.” Erkenning via een wettelijk verankerd label zou dit gemis, in elk geval deels, kunnen verhelpen.   

De achterliggende gedachte is natuurlijk dat sociaal ondernemers op die manier eenvoudiger of beter zaken kunnen doen met die andere partijen. Een financier die impactgedreven wil investeren, krijgt met de BVm bepaalde zekerheid dat de onderneming echt voor impact moet gaan. Overheden die sociaal willen inkopen, weten met de BVm beter waar ze aan toe zijn. 

Dat is in elk geval het idee. De vraag is of de BVm daadwerkelijk zo uitpakt in de praktijk. Het is een beetje koffiedik kijken, maar er is wel reden om kritisch te zijn. Want, wat wordt er nu precies erkend met de BVm? De aanzet spreekt van het voorop moeten stellen van maatschappelijke impact. Maar de uitwerking daarvan is vooralsnog redelijk licht en vaag. Ondernemingen die kiezen voor de BVm moeten in hun statuten opnemen wat hun doel van maatschappelijke belang is. Daarbij wordt een classificatie gehanteerd die is afgeleid van categorieën die door de fiscus worden gehanteerd bij de ANBI-regeling. Die categorieën zijn breed en voor zeer veel invulling vatbaar. Dat de maatschappelijke impact echt voorop komt, moet dan ook op een andere manier tot uiting komen dan alleen in de doelstelling. Maar in de andere onderdelen van de aanzet blijkt steeds een huiver om scherp in te kaderen. Na de handtekening van de notaris is er is geen externe toets of de BVm het maatschappelijk doel voorop blijft stellen, en eerder voorgestelde zaken als een limiet op uitkeringen aan aandeelhouders zijn ergens laat in het proces gesneuveld. 

Het voelt allemaal alsof er gelaveerd wordt tussen een strak pakkie en een ruim kostuum. Aan de ene kant moet de BVm niet te benauwend en te veel veeleisend worden voor ondernemingen en veel ruimte bieden voor eigen invulling. Aan de andere kant moet de BVm ook weer niet zo algemeen blijven dat die zichzelf overbodig maakt. Zo is de erkenning straks met name dat er ondernemingen zijn die bewust kiezen om maatschappelijke impact boven financieel rendement te plaatsen, maar die in de invulling daarvan heel veel ruimte hebben om streng voor zichzelf te zijn of juist helemaal niet. Is dat voldoende om impactfinanciers, leveranciers, zakelijke afnemers en consumenten het vertrouwen te geven om vanuit een basis van maatschappelijke impact zaken te doen met een BVm? 

Ik durf er mijn handen niet voor in het vuur te steken. Ik zou bij lezing van de reacties in de internetconsultatie in elk geval scherp zijn op reacties die binnenkomen van deze ketenpartners en afnemers, of daar anders nog nadrukkelijk naar op zoek gaan. Daarbij gaat het niet om algemene steunverklaringen, maar om de vraag of er iets is te bespeuren van serieus commitment om met ondernemingen met BVm-status in zee te gaan. Want als het alleen bij algemene, meer afstandelijke steunbetuiging blijft, dan lopen sociale ondernemingen het risico om in plaats van met een strak pakkie of ruim kostuum, te eindigen met de nieuwe kleren van de keizer. Wel toegejuicht, maar met niets om het lijf omdat het voor het verkrijgen van financiering, opdrachten, toegang tot aanbestedingen et cetera, niets uitmaakt.  

2. Er is meer dan de BV

Ongetwijfeld wordt in veel reacties op de internetconsultatie iets opgemerkt over het feit dat de regeling beperkt wordt tot de besloten vennootschap. Andere rechtspersonen kunnen geen BVm-status verkrijgen. Ik vind dat een te begrijpen keuze vanuit het perspectief van sociaal ondernemers die nu (uitsluitend) via een reguliere BV opereren en meer zichtbaar willen zijn als impactgedreven onderneming. Toch gaat die keuze voorbij aan het feit dat tal van initiatieven die zich als sociale onderneming identificeren dat doen vanuit een andere rechtsvorm. Ik denk met name aan stichtingen en coöperaties, en constructies waarbij stichting en BV naast elkaar bestaan. Die varianten vallen buiten het bereik van de aanzet voor de wettelijke regeling. 

Bij de coöperatie is het argument dat “het doel van deze rechtsvorm primair gelegen zal moeten zijn in het krachtens overeenkomsten voorzien in de stoffelijke behoeften van haar leden.” Dat is op zich correct, maar het is te kort door de bocht om de rechtsvorm daarmee ongeschikt te verklaren als vehikel voor creatie van maatschappelijke impact. Het doet ook geen recht aan de internationale ontwikkelingen rond sociale ondernemingen. In met name Zuid-Europese landen zijn coöperatieve vormen zelfs niet weg te denken als het over ‘social enterprises’ gaat. Coöperaties dienen bovendien vaak een lokale gemeenschap, en worden gerund door mensen uit die gemeenschap. Hoewel niet iedereen uit zo’n gemeenschap lid zal zijn, snap ik niet waarom het slechter verdedigbaar is dat zo’n coöperatie een maatschappelijk doel dient, dan een eenling met zijn aandeelhouders (maar zonder inbreng van de gemeenschap) die vanuit een BV hetzelfde doel nastreeft. 

Voor de stichting is de argumentatie net even anders. Die wordt erbuiten gehouden “om te voorkomen dat een diffuus grensgebied ontstaat tussen de maatschappelijke organisatie en de maatschappelijke onderneming.” Kennelijk is het probleem dat zogeheten maatschappelijke organisaties voor hun inkomsten hoofdzakelijk afhankelijk zijn van subsidies en schenkingen. Ook deze redenatie zit niet lekker. Om te beginnen staan, onder andere vanwege een terugtrekkende overheid, flink wat stichtingen onder druk om hun aandeel eigen inkomsten uit product en diensten fors te vergroten. De beweging naar sociaal ondernemerschap is onder stichtingen juist groot. Doordat ze van twee walletjes eten (deels subsidies/giften en deels een op producten/diensten geënt verdienmodel), merken deze organisaties als geen ander waar de grenzen liggen van verschillende rechtsvormen. Het zijn bij uitstek sociale ondernemingen die aanlopen tegen de segmentatie – ontstaan via regelgeving, gewoonte en cultuur – in welke verschillende rechtsvormen nodig zijn om verschillende typen financiering te krijgen, mee te kunnen dingen in aanbestedingen of naar contracten, en om toegang te krijgen tot potentiële partners en klanten. 

Dat voor de BVm naar de BV wordt gekeken is dus op zichzelf helemaal niet verkeerd, maar wel beperkend voor een groot aantal sociaal ondernemers. Met de doelstelling dat de BVm de wettelijke (h)erkenning van sociale ondernemingen moet verbeteren, bestaat het risico dat andere vormen om sociaal ondernemen te organiseren (groten)deels buiten beeld blijven. Een gevolg kan zijn dat sociale ondernemingen zich in de toekomst (moeten) blijven bedienen van constructies met meerdere rechtsvormen. Het lijkt erop dat met het label dat de BVm wordt, twee zaken door elkaar lopen. Aan de ene kant, het aanpassen van een aantal kenmerken die de reguliere BV minder geschikt maken om in te zetten voor een sociale onderneming. Aan de andere kant, het herkenbaar maken dat er ondernemingen zijn die impact voorop hebben staan in hoe ze werken en zich organiseren. 

Voor dat laatste zou een label dat bereikbaar is voor meerdere rechtsvormen beter aansluiten op de realiteit van sociaal ondernemen.  

3. De toekomst van sociaal ondernemen

Tot slot, bij een streven naar meer (h)erkenning voor sociale ondernemingen, kan ook de vraag worden gesteld of en waarom dat in breder perspectief op economie en samenleving van belang is. Zijn sociaal ondernemers met hun nadruk op maatschappelijke impact een zelfbenoemd, door idealen gedreven groepje onder ondernemers? Zijn ze de voorhoede van wat een flink grotere populatie aan bedrijven kan worden? Of zijn ze exponenten van wat op den duur het ‘nieuwe normaal’ gaat worden, namelijk dat ondernemingen steeds meer een balans zullen zoeken tussen financiële doelen en maatschappelijke impact? Dat laatste kan bijvoorbeeld in de context van denken en doen rond de ‘nieuwe economie’ en ‘betekeniseconomie’ op toenemend enthousiasme rekenen. In de recent gestarte City Deal Impact Ondernemen, waarin onder andere ministeries, provincies en gemeenten participeren, wordt ook op deze verbreding gekoerst. 

De BVm kan hierbij een vehikel zijn om elementen van impactgedreven ondernemen in wetgeving te introduceren, te testen, aan te passen en wellicht geleidelijk aan ook breder in wetgeving met betrekking tot andere rechtsvormen op te nemen. Dat vereist dan wel goede monitoring, flexibiliteit en de mogelijkheid om regelgeving (relatief vlot) aan te passen. Mogelijkheden om dat te realiseren liggen onder meer in het gebruik van de Algemene Maatregel van Bestuur voor bepaalde zaken die nu als onderdeel van de wet zijn voorzien (zoals de lijst met maatschappelijke doelen), en/of in het vaststellen van een reguliere periodieke evaluatie van de wet, in samenspraak met het veld. Als dat lukt blijft de BVm deel uitmaken van een doorgaande ontwikkeling. En dat hebben we nodig.